m.,
1. bruiloftsdag; dag waarop men trouwt of getrouwd is: zijn trouwdag vieren; een effen paar ... wil zijn Trouwdag, naar der vaadren wijs, gedenken (Staring).
2. dag dat men op het gemeentehuis kan trouwen.
3. (meest mv.) tijd gedurende welke iem. getrouwd is: zij heeft in haar trouwdag(en) veel leed verduurd.