Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Troost

betekenis & definitie

m.,

1. verzachting, leniging van smart of droefenis (door woorden of daden), vertroosting, het troosten: woorden van troost en opbeuring; bij iem. troost zoeken; — (zegsw.) dat is een schrale troost, daar heb je niet veel aan, dat helpt niet veel.
2. (in verzwakte opvatting) vergetelheid, dat wat strekt om verdrietige omstandigheden draaglijker te maken: ergens troost in zoeken, vinden; de boeken zijn mijn enige troost; — ook van personen gezegd die troosten: hij is mijn troost en mijn steun;

voorheen ook als aanspraak: mijn troost(je).

3. (gemeenz.) een kopje troost, koffie: — (gew.) armelui’s troost, bokking.

< >