Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Trip

betekenis & definitie

I. v. (-pen), tripje, o. (-s),

1. plankje dat de turftrappers onder de voeten binden; — plat blok hout dat aan de hoeven van paarden bevestigd wordt als zij over veengrond moeten lopen;
2. muil met houten zool;
3. een soort van vrouwenklomp met een leertje over de voet; — (meton.) het hout waarvan zulk een klomp gemaakt is;
4. duikelaartje (speelgoed);
5. triplet.

II. (Eng.), v. (-s), uitstapje, reisje.

< >