(trianguleerde, heeft getrianguleerd),
1. het opmeten van een terrein door het te verdelen in driehoeken, waarbij van de eerste driehoek slechts één zijde werkelijk gemeten wordt; verder worden de hoeken gemeten en uit de grootte daarvan berekent men de afmetingen: de grondlegger van het trianguleren was onze Snellius;
2. (tuinb.) enten in een driehoekige insnijding op vrij dikke stammen.