Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tolk

betekenis & definitie

m. (-en),

1. vertaler, hij die ten behoeve van personen die elkaar niet verstaan het gesprokene overbrengt van de ene taal in de andere : door tolken met elkander spreken ; tolk bij een legatie, bij de rechtbank;
2. woordvoerder voor of namens anderen : ik geloof de tolk van ons allen te zijn als ik U dank zeg voor... ; — (fig.) de ogen zijn de tolken van het hart, geven te kennen wat er in het hart omgaat.

< >