1. (onoverg.) in iemands richting bijten: het had hem toegebeten uit de smalle mond (Slauerhoff);
2. (overg.) op een korte toon tot iem. zeggen, als gevolg van kwaadheid, angst, ongeduld enz.: er was er een die hun toebeet dat ze lafaards waren; iem. scherpe woorden toebijten;
3. (onoverg.) overgaan tot bijten, toehappen: de hond bijt toe; hoe blonken haar oude ogen, als zij de wolf nabootste op het ogenblik dat hij toebeet;
4. (onoverg., fig.) ingaan op een voorstel, toehappen: eindelijk heeft hij toegebeten;
5. (overg.) dichtbijten: de mond toegebeten.
Gepubliceerd op 01-01-2021
Toebijten
betekenis & definitie