(<Fr.), bn.,
1. de titel voerende, zonder de door de titel aangeduide waardigheid of functie te bekleden of, zonder gehele (inz. financiële) gelijkstelling: sergeant-titulair; kommies-titulair; kolonel-titulair; een titulair bisschop heeft de bisschopswijding ontvangen, maar bezit geen jurisdictie over een bepaald bisdom;
2. (meton.) (van zaken) bekleed of ingenomen wordende door een persoon die titulair is in de onder 1. genoemde zin: titulaire rangen komen bij de berekening van pensioen niet in aanmerking.