Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Titsen

betekenis & definitie

(titste, heeft getitst), (Zuidn.),

1. (overg.) aanraken, beroeren: een paard titsen met de zweep; (fig.) gij moogt er geen woord van titsen;
2. (onoverg.) in aanraking komen met, raken aan: de muis titst aan het spek;
3. (overg.) in aanraking brengen met: de zweren jeukten en hij mocht er geen vinger aan titsen of hij brulde van de pijn;
4. prikken: (overg.) een paard titsen met de sporen; (onoverg.) met een speld in het vel titsen;
5. (overg.) prikkelen: een stukje kaas titst de muizen om in de val te kruipen.

< >