TYRAN' (<Gr.-Lat.), m. (-nen),
1. (hist.) alleenheerser met onbeperkte macht; in ’t bijz.: iem. die zich op onwettige wijze van de regering heeft meester gemaakt: Polycrates, de gewetenloze, maar bekwame, tiran van Samos;
2. (thans) dwingeland, gewelddadig heerser, onderdrukker;
3. persoon die met geweld of wreedheid enigerlei macht uitoefent: thuis heeft hij niets te vertellen, maar in de kazerne is hij een tiran; hij is een tiran voor zijn ondergeschikten;
4. ben. voor een in Amerika voorkomende vogel (Tyrannus t.), met vuurrode veren op kop en kuif.