(tingelde, heeft getingeld),
1. (onoverg.) een reeks van korte, heldere, betrekkelijk zwakke geluiden voortbrengen of veroorzaken: het tingelend schelletje; het klokkespel beiert en tingelt; — op de piano tingelen, slecht spelen;
2. (overg.) als een zodanig geluid doen horen: een mandoline waarop ze alle soorten van wijsjes tingelde;
3. (overg.) (zeisen) haren op een klein aanbeeld: door het tingelen wordt de breedte van de kling voortdurend een weinig vergroot.