Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Terugtrekken

betekenis & definitie

(trok terug, heeft en is teruggetrokken),

1. (overg.) achteruit trekken; achteruit of achterwaarts verplaatsen: zijn been, zijn arm terugtrekken ; troepen uit het grensgebied terugtrekken ; de zee had herhaalde malen tot het terugtrekken der dijken gedwongen ;
2. (wederk.) zich (achterwaarts) verwijderen om zich te beveiligen, rust te zoeken enz. : hij was erg moe en trok zich reeds vroeg in zijn slaapkamer terug ;
3. (wederk., fig.) zich op de achtergrond plaatsen, terugkrabbelen, zich onttrekken aan: zijn vader heeft zich uit de zaken teruggetrokken ; zich bij een sollicitatie, een examen terugtrekken;
4. (onoverg.) zich achteruit of achterwaarts verplaatsen, inz. van geslagen troepenafdelingen gezegd : de Fransen werden uit hun stellingen teruggedrongen en trokken, toen de duisternis viel, naar het Zuiden terug;
5. (onoverg., fig.) zich op de achtergrond verplaatsen, terugkrabbelen : hij krabbelt achteruit, hij trekt al meer en meer terug ; hij trok terug als een insect dat zijn voelhorens gestoten heeft;
6. (overg.) iets of iem. wederom trekken in de richting of naar de plaats vanwaar het of hij tevoren gekomen is : hij trok haar met geweld in de kamer terug ;
7. (overg.) intrekken, terugnemen: een belofte, een motie terugtrekken;
8. (onoverg.) zich wederom begeven in de richting van of naar de plaats vanwaar men tevoren is gekomen : Willem van Oranje trok terug naar Antwerpen zonder zijn doel te hebben bereikt.

< >