(trapte terug, heeft teruggetrapt),
1. (overg.) in achterwaartse richting trappen: op mijn fiets kan ik terugtrappen;
2. (onoverg.) trappend naar het punt van vertrek terugkeren : we trapten gauw terug;
3. (overg.) trappend naar het punt van vertrek doen terugkeren : een samenleving die haar verdoolde leden botweg in de modder terugtrapt;
4. (onoverg.) een trap geven om die van een ander te beantwoorden : laat hij maar oppassen: als hij trapt, trap ik zeker terug!