(schopte terug, heeft teruggeschopt),
1. achteruit schoppen : hij schopte de steen een eind terug;
2. door schoppen wederom naar de oorspronkelijke plaats of in de oorspronkelijke richting doen terugkeren : de voetbal terugschoppen;
3. schoppen als antwoord op een voorafgaande schop : ’t kan me niks schelen: als hij begint te schoppen schop ik terug.