(zegde tegen, heeft tegengezegd),
1. (w. g.) zeggen ter bestrijding of verzwakking van wateen ander heeft gezegd: hij weet wel wat ze zullen tegenzeggen.
2. zich met woorden verzetten tegen: de wederpartij, alvorens deze enige weren van rechten of tegenzeggen behoeft te doen (Wetb. v. Burg. Rechtsv., a. 152).