bn.,
1. zich tegenover iem. of iets anders bevindende, of de omgekeerde richting hebbende.
2. (meestal lig.) tegenovergesteld: in tegengestelde richting; bw.: tegengesteld gericht zijn; — (wisk.) tegengestelde getallen, die op het teken na aan elkaar gelijk zijn, b.v. +5 en -5; — zelfst. gebezigd: hij is het tegengestelde van zijn broer; dat is juist het tegengestelde.