Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tegel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. platte vierkante vloersteen: met blauwe en rode tegels een keuken bevloeren.
2. plat, vierkant, verglaasd steentje, al of niet beschilderd, dienend ter bekleding van muren: tegels langs de wand; een schoorsteen van antieke tegeltjes; fraai beschilderde of gebrande, tegels in een eikenhouten lijst, tot sieraad opgehangen.

< >