(<Fr.), bn. (...eler, -st),
1. op zichzelf bestaande, zelfstandigheid bezittend;
2. (van spijzen) voedzaam, krachtig;
3. van, met betr. tot de substantie: de substantiële waarde van de muntstukken, de metaalwaarde, de waarde van de specie waaruit ze vervaardigd zijn;
4. in hoofdzaak, hoofdzakelijk: het substantieel vereiste van een akte.