I. STREK
m. (-ken),
1. boog met horizontale welflijn, inz. boven een deur- of vensteropening; strekse boog ;
2. het lange en smalle zijvlak van een baksteen;
3. steen uit een metselwerk, die met de lange zijde in de dag komt: strekken en koppen ;
4. (Westvl.) afstand die men met uitgespreide duim en middelvinger of pink overspannen kan, span : dat is vier strekken lang.
II. STREK,
m. (-ken), (VI.) strik.
III. STREK bn. (-ker, -st), (gew.) strak: strek zitten (van kledingstukken).