Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STRANDLOPER

betekenis & definitie

m. (-s),

1. ben. van enige vogelgeslachten uit de familie der pluviervogels, in ons land inz. de kanoetstrandloper (Calidris canutus), de bonte strandloper (Pelidna alpina), en de kleinste strandloper (Limonites minuta);
2. (aardr.) de jongst gevormde rij van duinen aan de zeezijde.

< >