v.,
1. gespannenheid (van een touw of koord);
2. ononderbrokenheid ; vlakke gelijkmatigheid : de glanzende strakheid van geslagen metaal;
3. onplooibaarheid ; terughoudendheid : de strakheid en onbeweeglijkheid van zijn trekken;
4. onafgewendheid, starheid: met ijselijke strakheid keek hij aldoor naar het lijk;
5. strengheid : een zondagskleed van louter ernst en strakheid; de strakheid van een bouwstijl.