o. (-s),
1. hetgeen dient om er mee te stoppen ;
2. (Zuidn.) kurk: het stopsel van de fles trekken ;
3. hoeveelheid nodig om iets te stoppen, t.w. zoveel als nodig is om een pijp te vullen : een stopsel tabak;
4. plaats waar een breiwerk of weefsel gestopt is ; stop.