bn. bw. (-er, meest—),
1. geneigd te blijven zitten: hij is geen ogenblik stoelvast; tegen dat bezoek kan ik opzien, hij is nogal stoelvast; — (als vermaning) blijf zitten: stoelvast kindertjes! wij zijn nog niet klaar!
2. (inz. fig.) niet genegen zijn ontslag te nemen; niet gemakkelijk ontslagen kunnende worden: hij zit daar nogal stoelvast.