(<Lat.), v. (-s, statiën),
1. (R.-K.) standplaats van een priester die tot een apostolische missie in partibus infidelium behoort, t.w. in Nederland vóór het herstel der bisdommen in 1853; — (thans nog, ouderw.) parochie, standplaats van een geestelijke : dat was zijn eerste statie;
2. (Ind.) kerkelijk gewest;
3. elk der plaatsen waar Jezus op de weg van het huis van Pilatus naar Golgotha zou hebben stilgehouden of geleden, en waar de pelgrims bidden ; thans bep. elk der veertien plaatsen in de kerk waar men stilhoudt om het lijden des Heren te overwegen, en ook de afbeeldingen waarop Jezus’ kruisweg is voorgesteld;
4. (zeew.) verenigingsplaats van vlootafdelingen, -eskaders enz.;
5. (Zuidn.) spoorwegstation.