m. (-en),
1. kwalijke reuk of lucht: de stank der stadsgrachten; stank van rotte vis ; de hele stad is met. stank vervuld ; een stank van alle duivels, geweldige stank ; stank voor dank, ondank in de plaats dank ; met stank scheiden, een smadelijke aftocht (moeten) blazen :
2. (niet alg.) ruzie, drukte : hij maakt altijd stank.