I. (spilde, heeft gespild),
1. besteden, ten koste leggen: die zorg, moeite en tijd zijn voor niets gespild;
2. nutteloos of roekeloos besteden, verspillen: niet veel tijd aan iets spillen;
3. verloren doen gaan door morsen of storten : een kopje, waaruit zij de helft gespild had.
II. (spilde, heeft gespild), (bij bootwerkers) de ploegen verwisselen.