Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SNEEUWEN

betekenis & definitie

I. (sneeuwde, heeft gesneeuwd),

1. in vlokken neervallen van sneeuw : het sneeuwt hard; het heeft deze winter niet gesneeuwd;
2. in grote menigte neerkomen: het sneeuwde bloempjes, bouquetten;
3. (van tabak) de as in kleine vlokjes laten vallen: deze .tabak heeft de eigenschap te sneeuwen.

II. bn.,

1. uit sneeuw bestaande, van sneeuw gemaakt: een sneeuwen kleed bedekt de aard;
2. als van sneeuw: de sneeuwen bloesem der jasmijn.

< >