m. (-en),
1. lange rij van elkaar vasthoudende personen, bep. wanneer deze zich min of meer zwaaiend beweegt: een sliert schaatsenrijders;
2. lang, dun, slap neerhangend iets: de slierten van gekookte porselein; een sliert stroop; — een schrale lok onregelmatig neervallend haar: een sliertje haar;
3. een sliert aan hebben, aangeschoten zijn.