(sjouwde, heeft gesjouwd),
1. (overg.) (zware lasten) met inspanning dragen, overbrengen: die kerels sjouwen de zwaarste vrachten.
2. (onoverg.) zwaar aan iets dragen: met een kind op zijn arm lopen sjouwen;
3. zwaar werk verrichten; zich af werken: hij sjouwt van de morgen tot de avond om wat te verdienen.
4. (stud.) een ongeregeld leven leiden, zwieren, nachtbraken.