I. (<Eng.), m. (-s), trek aan zekere weefgetouwen voor werk met patronen.
II. (<Fr.), bn. bw. (-er, -st),
1. eenvoudig, zonder iets meer: een simpel woord; hij is maar een simpel soldaat, niets meer dan soldaat; — een simpele akte, een onderhandse; — een simpele kopie, een niet getekend afschrift, dat geen bewijskracht heeft (tgov. authentiek); — (bw.) zonder omhaal, zonder vertoon: ik heb hem simpel gezegd, dat hij gaan kon.
2. weinig ingewikkeld, eenvoudig: dat is toch heel simpel; een simpel geloof.
3. argeloos, onnozel (vrijwel veroud.).
4. onnozel, niet wijs, idioot: zij is simpel geworden; zich simpel aanstellen.