I. (<Gr.-Lat. <Hebr.), m. (-s, -en),
1. oude Hebreeuwse gewichtseenheid, wegende vier drachmen;
2. munt in het oude Judea; zilverling.
II. v. (-s, -en),
1. werktuig met halvemaanvormig, van fijne tandjes voorzien lemmer en korte steel, waarmee men riet, paardebonen enz. snijdt; hamer en sikkel, symbool der communisten.
2. wat de vorm heeft van het onder 1. gen. instrument, inz. als vorm der maan, als zij voor minder dan de helft zichtbaar is: de sikkel der maan.
3. zicht: de sikkel in het koren zetten.