Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schijt

betekenis & definitie

v., [dit woord en de daarmee samenhangende zijn alleen in de platte volkstaal gebruikelijkj, het hebben van afgang, inz. van overvloedige of dunne afgang, schijterij: aan de schijt zijn; — ik heb er schijt aan, ik geef er niets om, ’t kan me niets schelen ; — schijt krijgen, bang worden.

< >