m. (scheten), (plat)
1. veest, wind: een scheet laten; — (spr.) het is een scheet in een netje, het is zo zeker als een vogel in de lucht; — hij maakt van een scheet een donderslag, kleinigheden stelt hij voor als zaken van gewicht; — geen scheet, niet het minste;
2. vuil van vliegen;
3. (gew.) strontje op het oog.