(schaterde, heeft geschaterd),
1. helder en luid weerklinken (inz. van een geluid dat uit een reeks van herhalingen bestaat): lachen dat het schatert; met een schaterende stem roepen;
2. (van vogels) kwetteren; bep. (nog thans gew.) van het geluid van de ekster: 3. luidkeels lachen: de kinderen schateren van plezier; schateren van het lachen; zij schaterden er om.