o. (...dalen),
1. aanstoot, ergernis: schandaal geven, maken;
2. gebeurtenis die in enigszins ruime kring aanstoot en vooral opspraak geeft (inz. in de verkleinvorm): Haagse schandaaltjes; een publiek schandaal;
3. handeling of toestand die geschikt is om aanstoot te geven, schandelijke handeling: zijn gedrag is een schandaal; het is een schandaal, dat zo iets nog kan gebeuren, het is onduldbaar, ergerlijk;
4. bejegening die iemands goede naam bevlekt, schande;
5. iem. die aanstoot of ergernis geeft, die tot schande strekt: het is een schandaal van een jongen.