(schakelde, heeft geschakeld),
1. door of op de wijze van schakels verbinden, aaneenhechten, tot een keten vormen; meest in fig. zin: gedachten, heelden aan elkaar schakelen;
2. (electr.) deel doen uitmaken van de stroombaan, in de stroombaan inlassen : elementen achter elkaar schakelen ;
3. met het schakelnet vissen ;
4. (Zuidn.) de rogge schakelt niet goed, heeft geen regelmatig vertakte aren.