Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Samengroeien

betekenis & definitie

(groeide samen, is samengegroeid), aaneen- of ineengroeien, tot één geheel groeien: samengegroeide vingers; (plantk.) planten met samengegroeide meeldraden, bladen; — in toepass. op onstoff. zaken ter uitdr. van onafscheidelijkheid.

< >