Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rubber

betekenis & definitie

I. m. en o., (Eng.) (-s, in de bet. 3. en 4.),

1. gummi, caoutchouc, het gedroogde melksap van Ficus elustica, Hevea brasiliensis en enige andere boomsoorten; — synthetische rubber, kunstrubber.
2. (coll.) het gewas dat het onder 1. genoemde product oplevert.
3. rubbersoort.
4. rubberaandelen: rubber iets hoger.

II. bn., van gummi (in sommige samenst.).

< >