Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rover

betekenis & definitie

m. (-s),

1. persoon die rooft, roof pleegt, inz. die daarvan zijn bedrijf en handwerk maakt, die van roof leeft: door rovers overvallen worden; rover en reiziger, bekend jongensspel; — zeerover.
2. roofschip.
3. dier dat van roof leeft; — roofbij.

< >