(voerde rond, heeft rondgevoerd),
1. in de rondte, in alle richtingen binnen een ruimte, of her en der voeren of leiden: zijn gids heeft hem overal rondgevoerd.
2. in de rondte doen gaan, ronddraaien;
3. (personen) door enig vervoermiddel, zo te water als te land, langs een omtrek of (ergens) in verschillende richtingen voeren, er mee rondgaan.