1. om, rondom: rond het bed hingen de gordijnen; zij zaten rond de tafel; kastelen rond Leiden;
2. (Zuidn.) in de omtrek van: dat is rond Antwerpen gebeurd;
3. (Zuidn.) omstreeks: rond de middag;
4. (Zuidn.) ongeveer: hij is rond de dertig jaar;
5. (Zuidn.) in de rondte door of langs : de levenssappen die rond het lichaam worden gevoerd;
6. (Zuidn.) in alle richtingen door : hij wierp verwonderde blikken rond de kelder.