v. (-en),
1. het roepen van de mens tot zijn bestemming, vooral met betr. tot zijn bekering, zaligheid of volmaking;
2. het bestemd zijn tot de vervulling van een bep. levenstaak of van een bep. ambt: de roeping van de vrouw; aan zijn roeping beantwoorden, voldoen: — een schone, edele roeping;
3. het zich innerlijk geroepen voelen, innerlijke sterke aandrang tot een bep. taak: voor het onderwijs, het predikambt moet men roeping hebben of gevoelen; zich van zijn roeping bewust worden; zijn roeping voelen, beseffen; zijn roeping missen; geen roeping tot iets gevoelen;
4. taak, bediening: zijn roeping volbrengen; ergens een roeping vervullen, een grootse taak op voortreffelijke wijze verrichten.