v. (roeden),
1. rijs, twijg, inz. als strafwerktuig, één alleen of een bosje samengebonden; gesel: (Zuidn.) van de roe geven, krijgen; — (spr.) die de roede spaart, haat zijn kind, wil men zijn kinderen goed opvoeden, dan moet men ze soms bestraffen; — (gew.) een roe snijden voor zijn eigen gat, iets doen dat later tot eigen straf en schade dienen zal, zijn eigen straf voorbereiden; — onder iemands roede zijn, aan iem. geheel en al onderworpen zijn; — de roede ontwassen zijn, niet meer onder de tucht staan, zelfstandig kunnen of willen handelen; — de roede kussen, zich aan de tuchtiging geduldig onderwerpen; de roede is reeds geheven, de straf dreigt; — (Zuidn.) de roe is van ’t gat, het gevaar dreigt niet meer; — hij krijgt de roede op de schoorsteen, met St. Nikolaas nl., in plaats van lekkernijen of geschenken;
2. (veroud.) stok, staf, als symbool van het (rechterlijk) gezag: de rode roede, de roede van justitie; (fig.) de gerechtsdienaar, de beul;
3. staaf of stang inz. van metaal: de roeden voor de gordijnen; roetjes voor de trap; — tussenregel van een glasraam; — met lijm bestreken houtje van de vogelaar; — (wev.) vierkant latje in de groeve van de kettingboom;
4. maatstok, meetroede; — als lengtemaat: veelvoud van een voet, op versch. plaatsen ongelijk: de Rijnlandse roede (3,7674 m); de Amsterdamse roede (3,6807 m); een Nederlandse roede (10 m); — als vlaktemaat (landmaat) 14 m2: er gaan 700 roe op een ha; — als inhoudsmaat van turf ± 1300 stuks;
5. staak, paal, boom of balk; (houth.) dunne balk van vierkant beslagen hout; — elk der stijlen of staanders waarlangs het dak of de kap van een hooiberg op en neer geschoven kan worden; — elk der beide houten of ijzeren balken die door de as van een molen worden gestoken en waaraan de hekkens voor de zeilen worden bevestigd, molenroede; — (zeilv.) ra die in schuine richting aan de bezaansmast hangt en dient om de bezaan op te houden;
6. (Zuidn., bij voerl.) rechterzijde van een gespan; met roe is wsch. de disselboom bedoeld: daar de voorman links in de wagen zit is de dissel aan zijn rechterzijde: dit paard ligt op de roe; een paard te roe leggen, spannen;
7. staart van een komeet;
8. mannelijk teeldeel.