I. (ritte, heeft gerit),
1. druk en bedrijvig lopen, draven;
2. wild en onstuimig spelende heen en weer lopen (van kinderen);
3. zich voortdurend onrustig heen en weer bewegen: zit toch niet zo te ritten op je stoel.
II. (ritte, heeft gerit), gangen, holen graven (van mollen).
III. (ritte, heeft gerit), paren, paaien (van vissen).