Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rijs, tak

betekenis & definitie

o. (rijzen),

1. jong, dun takje, teen; — als. voorwerpsn. met mv., eert. ook rijzers : een woud van rijzers (Staring); (spr.) jonge rijzen kan men buigen,, maar oude bomen niet, in de jeugd is de mens meer voor vorming vatbaar dan op gevorderde leeftijd ; — buig het' rijsje, als het jong is, wen de kinderen vroegtijdig aan het goede ; — veel rijsjes maken een bezem, vele kleintjes maken een grote; — als verzameln. zonder mv.: Hollands, Geldersrijs, gebruikt bij waterstaatswerken ;
2. takkenbos.

< >