Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Richel

betekenis & definitie

v. (-s),

1. (timm.) platte lat, ongeveer 40-70 mm breed, voor betimmering van een plafond;
2. (gew.) dikke plank in een koestal, waarop het vee met de achterpoten staat; thans ook gemetseld; — vee, tuig van de richel, verachtelijk gespuis;
3. (bosb.) rek(hout), sliet;
4. (Zuidn.) latwerk waarop of waarin men aardewerk plaatst;
5. (Zuidn.) vensterbank;
6. bovenste rand (van verschillende voorwerpen), lijst;
7. smalle duinstrook, rij duinen;
8. smalle bank in zee;
9. (Zuidn.) spoorstaaf, rail.

< >