(<Fr.),
I. bn.,
1. geregeld, regelmatig: de reguliere troepen, liet staande leger, linietroepen : —
volgens een kloosterregel levend: de reguliere geestelijken, tgov. de seculiere; II. zn. m. en v. (-en), ordesgeestelijke, kloosterling; III. bw., (volkst.) recht-, ronduit; — gewoonweg : hij sloeg hem regulier een gat in zijn hoofd.