m. (-s),
1. (hist.) helper van schout, baljuw of beul;
2. persoon van gering allooi, verachtelijke, ruwe kerel, schelm: een gladde rakker; 3. kwajongen, deugniet: een rakker van een jongen; kleine rakker!
4. zeker gereedschap waarmee men bagger of veenslijk over het veld uitspreidt.