(rakelde, heeft gerakeld),
1. (Zuidn.) met een hark de aarde losmaken en effenen of op de aarde liggende bladeren, hooi enz. bijeenhalen; harken: de bloemhofjes waren gerakeld en gewied; — 2. door het schudden van de rooster of door porren met een pook, het vuur in een haard enz. verplaatsen: rakel het vuur niet uit de as.