(radbraakte, heeft geradbraakt),
1. (hist.) zekere strafoefening toepassen waarbij een misdadiger langzaam doodgemarteld wordt, doordat eerst zijn ledematen gebroken worden en vervolgens zijn lichaam op een rad wordt gelegd ; — fig. : wij kwamen geradbraakt uit de wagen, in de hoogste mate vermoeid;
2. (een taal, een woord enz.) bij het spreken verminken, verknoeien : wat kan die vent zijn Frans radbraken!