o. (-ken),
1. (waterb.) elk der schuine balken aan de voorkant van een slagdrempel, waartegen de puntdeuren van een sluis aan slaan; samen vormen ze een stompe hoek;
2. soort van trapeziumvormig zinkstuk, met behulp waarvan men soms het beloop van een gebaarde krib onder een helling van meestal 4 op 1 afwerkt;
3. (spoorw.) onderdeel van een spoorwissel, t.w. het stuk waarin twee spoorstaven samenkomen tot een scherpe punt.